Het Verdrag van Den Haag van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, onlangs door België geratificeerd, is op 1 januari 2021 in werking getreden. De bepalingen van dit verdrag zijn van toepassing op zorgvolmachten die na die datum worden opgesteld. Zij wijzigen enigszins de rechtsbeginselen die daarop betrekking hebben, teneinde de doeltreffendheid ervan in een internationale context te waarborgen.
Tot 31 december 2020 hing de doeltreffendheid van een dergelijke volmacht af van de kwalificatie die een staat aan dit soort overeenkomsten kan geven. De volmacht strekt ertoe te anticiperen op een eventueel onvermogen door, zonder tussenkomst van een vrederechter, een of meerdere personen aan te wijzen die het vermogen van de volmachtgever geheel of gedeeltelijk zal beheren en zal instaan om diens persoonlijke keuzes of laatste wensen uit te voeren.
Sinds 1 januari 2021 wordt het recht dat van toepassing is op het bestaan, de omvang, de wijziging en de beëindiging van de daarin vervatte vertegenwoordigingsbevoegdheid uitdrukkelijk vermeld in genoemd verdrag. Het biedt de co-contractanten de mogelijkheid om, beperkt maar uitdrukkelijk en schriftelijk, het recht van een van de volgende staten aan te wijzen:
- Hetzij waarvan de volwassene onderdaan is,
- Hetzij van de vorige gewone verblijfplaats van de volwassene,
- hetzij waar goederen van de volwassene zich bevinden en met betrekking tot deze goederen.
Het is dus mogelijk om op het beheer van een van de vermogensbestanddelen het recht toe te passen van de staat waar het vermogensbestanddeel zich bevindt.
Bij gebreke van een rechtskeuze worden het bestaan, de omvang, de wijziging en de beëindiging van de zorgvolmacht beheerst door het recht van de staat waar de volwassene op het tijdstip van de overeenkomst of eenzijdige rechtshandeling zijn gewone verblijfplaats heeft.
Dit betekent dat indien in België een zorgvolmacht wordt opgesteld door een Italiaan die in België verblijft en waarin deze zijn dochter als zijn vertegenwoordiger aanwijst, de beheersdaden die laatstgenoemde zal stellen met betrekking tot een goed van haar vader dat zich in Toscane bevindt, in laatstgenoemde staat zullen worden erkend, aangezien Italië een van de staten is die het Verdrag hebben bekrachtigd. Indien de vader daarentegen een onroerend goed in Madrid bezat, zouden de bevoegdheden van zijn dochter onderworpen zijn aan de Spaanse regels van internationaal privaatrecht, aangezien Spanje vreemd genoeg geen partij is bij het genoemde verdrag.
Share us!